Sterfbed

 

Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud,
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.
 
Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.
 
Wij volgen één voor één hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten
 
zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.
 
 

Jean Pierre Rawie (1951)
 
Uit: Onmogelijk geluk (1992)
Uitgever: Bert Bakker


Wat een verschil, het gedicht van de dichteres Vasalis over haar moeder, en dit gedicht van een man die over zijn vader schrijft. Wat direct opvalt, is de grotere afstandelijkheid. De dichter observeert zijn stervende vader, en voelt vooral zijn eigen onmacht. Waar de dichteres uit het andere gedicht haar moeder troost (en in mijn fantasie haar hand vasthoudt) komt de dichter hier niet verder dan wat ritueel gepruts aan het beddengoed.

Toch is het een indringend gedicht. Zeker ook door de ervaring van verbondenheid van de opeenvolgende generaties die in het sextet wordt weergegeven: ‘ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten zoals hij bij zijn eigen vader zat’. Misschien geen originele gedachte, maar wel zeer krachtig verwoord.

Reacties zijn gesloten.