Als ik overmorgen oud ben,
hoor jij dan nog steeds bij mij,
als ik dreinen ga en zeuren,
blijf jij mij dan toch nabij?
Als ik overmorgen oud ben
en de zon niet meer kan zien,
wil je mijn verhaal dan horen,
troost je mij dan ook misschien?
Als ik overmorgen oud ben,
duizend rimpels in mijn huid,
wil je mij dan zachtjes strelen,
lach je mij dan teder uit?
Als ik overmorgen oud ben
en ik weet jouw naam niet meer,
blijf jij dan mijn naam wél noemen
en mij groeten, keer op keer?
Als ik overmorgen oud ben
en soms bang ben voor de dood,
blijf jij hand-in-hand dan waken,
als ik klein ben en jij groot?
Als ik overmorgen oud ben
hoop ik dat ik jou nog ken
en mijn hart me blijft vertellen
hoe gelukkig ik nu ben.
Karen Hagg
ongebundeld gedicht
In deze schijnbaar eenvoudige tekst probeert de dichter zich voor te stellen hoe het zal zijn wanneer zij zelf oud is. Dit soort gedachten laten we niet makkelijk toe. De dichter schrijft: ‘Als ik overmorgen oud ben’ en niet ‘Als ik morgen oud ben’. Daarbij wordt de angst verwoord het in die toekomst niet meer zo goed te weten, misschien zelfs verward te raken. Zij vraagt de luisteraar dan om hetzelfde mededogen op te brengen dat zij nu zelf heeft voor de verwarde medemens. Juist kleine gebaren als een aanraking, oogcontact, luisteren en de ander bij diens naam aanspreken kunnen dan veel betekenen. De dichter werkt als geestelijk verzorger bij een zorginstelling. Haar ervaringen met en betrokkenheid bij de oudere medemens klinken sterk in het gedicht door.
De tekst heeft een regelmatige ritmische opbouw, met terugkerende beginregel, en is dan ook op muziek gezet voor uitvoering tijdens oecumenische vieringen.
De titel van het gedicht, ‘Als ik morgen oud ben’, deed me denken aan een lied van Miel Cools: ‘Als ik oud ben wil ik zingen’. Heel anders van toon, onvergetelijk.