Als ik oud ben wil ik zingen,
als ik oud ben maar nog sterk,
als mijn vracht herinneringen
tot stom eenvoud zijn verwerkt.
Als ik oud ben wil ik zingen
met een stem van cokes of grint.
Niemand vraagt meer hoe de stem klinkt
van de liggengaande wind.
Als ik oud ben wil ik zingen.
Als ik oud ben wil ik zingen,
oud ben maar nog niet verrot,
zoals oude bomen zingen
voor Jan Lul of voor hun god.
Ook een oude boom wil ruisen
bij een bries of bij een storm,
zelfs al zit zijn kruin vol luizen,
zelfs al zit zijn voet vol worm.
Als ik oud ben wil ik zingen.
Als ik oud ben wil ik zingen,
oud ben maar nog niet ontmand,
zingen uit een bek die proevend
van het leven is verbrand.
Als ik oud ben wil ik zingen,
desnoods uit de maat en schril
en ik wil geen jaar meer verder
als ik niet meer zingen wil.
Als ik oud ben wil ik zingen.
Als ik oud ben wil ik zingen,
als ik oud ben maar niet zot,
als de laatste gier zijn kringen
in de lucht schrijft en ik spot:
‘Kijk maar goed, jij azend wachter,
‘k heb mijn siersels weggegooid,
’t vlees werd taai de ziel werd zachter,
slechter voedsel vrat je nooit.’
Als ik oud ben wil ik zingen.
Als ik oud ben wil ik zingen,
oud ben maar nog niet verdord,
voor een kind dat niet kan slapen,
voor een kind dat vruchtbaar wordt
en voor gecastreerde katers
aan wie liefde was beloofd
en voor pausen en voor paters
drijvend op hun vlot van geloof.
Als ik oud ben wil ik zingen.
Als ik oud ben wil ik zingen,
oud maar liggend aan jouw zij,
na die honderdduizend dingen
die een liefde maken… jij…
Jij die zingen, zingen, zingen
hebt verdragen, wat een vrouw
maar straks zal ik eeuwen zwijgen
en dat doe ik alleen voor jou.
Maar als ik oud ben… wil ik zingen.
Miel Cools (1935 – 2013)
uit: Nachten dat de spin niet spint (lp 1974)
Ik kan me niet meer herinneren hoe oud ik was toen ik dit lied voor het eerst hoorde. Misschien werkte ik nog niet eens in de ouderenzorg. Maar het was liefde op het eerste gezicht, ondanks de kramp in de vingers vanwege de eindeloze barrés.
De tekst is van een Bourgondische levenslust. Natuurlijk was Cools nog niet zo oud toen hij dit schreef, bijna veertig. Maar hij realiseerde zich wel, dat ouder worden en doodgaan inherent is aan het leven. In dat besef zingt hij een tekst vol zelfspot en –vooral in het voorlaatste couplet– compassie.