Je zit aan een tafeltje in het café.
Iedereen zegt iets, heeft een mening
maar jij zoekt nog naar woorden.
Je ogen lichten op, er is
het begin van een gebaar.
Ontelbare kleine signalen
gaan je woorden vooraf in het
moment voor je iets zegt.
Ik zit aan een tafeltje ergens binnen.
Iedereen leest of praat,
een enkeling luistert.
En ik weet dat ik iets wil schrijven,
iets dat jij ooit leest.
Zoals de straten in de stad
vlak voordat de bui losbarst.
De mensen zijn nog druk doende,
maar de vogels houden op met zingen
en het licht is veranderd
voor wie het maar wil zien.
Ik houd van dat moment
en van dit moment, dit moment.
Een superromantisch gedicht, één van mijn ‘darlings’ van het eerste uur. Het verscheen o.a. maart 2007 bij het interview in Meander Magazine
Bespreking van het gedicht door Karel Wasch in Boekwinkeltjes Magazine 2008-4 p14/15:
“Iedereen kent dat wel. Er gaat iets vooraf aan het moment, dat je iets zegt. Dat is bijna een magisch moment. Wat gaat er gebeuren? Is er ook maar iets te herkennen van wat gaat komen? Hebben we kleine gebaren of grimassen gemist? De hoofdpersoon van het eerste gedicht van Eric van Loo zit aan een tafeltje en hij kijkt naar iemand (een vrouw?). Zij wil iets gaan zeggen, ze ‘zoekt nog naar woorden’, haar ‘ogen lichten op’. Vreemd, dat kennen we allemaal, maar we letten er niet genoeg op. De hoofdpersoon wel. Hij observeert en is geen voyeur. Hij ziet ‘ontelbare kleine signalen’, die vooraf gaan aan de woorden van de vrouw. Het omringende gezelschap heeft al een mening. Dat schept een krachtige tegenstelling, die we ook kennen. Sommige mensen ‘weten het al’. Andere mensen zijn beschouwend, soms ook daardoor wijzer. Ook in de tweede strofe gebruikt Eric van Loo een mooie tegenstelling. Hij zit binnen, het gezelschap met de vrouw zit buiten. Hij kan rustig observeren, zij moeten praten. Hij kan overpeinzen, mijmeren, zij moeten aan de bak! Hij wil haar iets schrijven, maar is zo overweldigd door het momentum dat woorden eigenlijk tekort schieten. Hij beschrijft in de derde strofe, wat hij zou willen schrijven, maar het blijven metaforen zoals ‘de straten in de stad voordat de bui losbarst’. En dan komt hij nog dichter in de buurt: ‘het licht is veranderd voor wie het maar wil zien’. Er zijn kennelijk meer mensen, die het niet zien. Hij weet dat de vrouw en hij behoren tot de mensen, die het wel zouden zien. Hij besluit te houden van dat moment en schrijft er alvast nog maar een paar op: ‘en van dit moment, dit moment’. Misschien schrijft hij niets aan de vrouw, maar bewaart hij aan dit moment een prachtige herinnering in de wetenschap dat er een geestverwant op aarde rondloopt.”