Acute promyelocytenleukemie

 

Nog nooit zo stug geworteld in de grond als toen ik dreigde
los te schieten, mijn dromen teruggebracht tot een verlangen naar
remissie. Hangend aan prognoses zonk ik weg in zwarte
gaten en verwachtte hemelkoren. Ik repeteerde een herrijzenis
en leerde twijfel in de kiem te smoren.
 
Ik dank mijn leven aan een reeks toevalligheden. Wat als
ik die avond was gaan slapen, wat als ik mijn hoofd die nacht
te hard had neergelegd, wat als ATRA-pillen nog niet waren
ontdekt? Ik dacht:
 
de hel is feloranje als de vloeistof in dit zakje, het brandt
onbedaarlijk in mijn aderen. Maar tranen moeten teruggedrongen
want er komen mensen om een onverschrokken meisje
te bewonderen. ‘Hoe gaat het?’ ‘Het gaat goed.
Ik ben nog steeds niet doodgebloed.’ Ik dacht:
 
dit bange vallen wordt maar beter niet alleen beleefd, één
vingerknip en weg ben ik, zo lang als toeval het beschikt.
Dit zinneloze tuimelen wordt beter niet beleefd.
Al is het maar een parabool, al daal ik nooit te diep,
het gat is zwart en ik zo bang, zo godvergeten ziek.

 

Mieke van Zonneveld
uit: Leger (2016)

 


In dit gedicht wordt heel specifiek een bepaald ziektebeeld benoemd. ‘Acute promyelocytenleukemie’ is een zeldzame variant van acute myeloïde leukemie, waarbij patiënten ernstige stollingsproblemen kunnen hebben, met soms levensgevaarlijke bloedingen tot gevolg. Tot in de jaren zeventig bestond er geen effectieve behandeling tegen acute promyelocytenleukemie, en overleden alle patiënten binnen afzienbare tijd.

Vooral strofe twee en drie zoomen in op de specifieke kenmerken van dit ziektebeeld. Het lyrisch ik beseft langs de rand van de afgrond te zijn gegaan. ‘Het gaat goed. Ik ben nog steeds niet doodgebloed’ klinkt rancuneus. Alsof er veel te weinig aandacht voor de emoties van dit ‘onverschrokken meisje’ was. In de eerste en laatste strofe is er veel aandacht voor deze emoties, waardoor het gedicht het specifieke overstijgt. In de zeer persoonlijke ervaring van het beschrevene klinkt door wat ook door patiënten met andere klachten/ziektebeelden herkend kan worden.

De doodsangst wordt beeldend onder woorden gebracht, waarbij het ‘ik’ houvast probeert te vinden aan religieuze (protestants christelijke) zekerheden: hemelkoren, herrijzenis. Maar de twijfel in r5 betreft niet alleen twijfel aan de behandeling, maar ook twijfel aan het geloof. In de laatste strofe lezen we ‘als toeval het beschikt’, een variatie op ‘de mens wikt, God beschikt’. Het gedicht mondt uit in een climax: ‘godvergeten ziek’, “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”

Als toegift bij deze overwegingen sta ik graag nog even stil bij de zin ‘Dit zinneloze tuimelen wordt beter niet beleefd’. Een belangrijke, maar ook wat raadselachtige zin. Een variant op de eerste regel van de laatste strofe: ‘dit bange vallen wordt maar beter niet alleen beleefd’. In ‘beter niet alleen’ klinkt de behoefte aan steun en contact door. Misschien spreekt de ‘ik’ zichzelf toe: liever zou ze het bezoek met hun domme vragen wegsturen, maar het is niet goed om alleen te zijn. Het ‘zinneloze tuimelen’ duidt op een val uit de zintuiglijk waarneembare wereld, maar ook op een gevoel van zinloosheid. Je kunt het maar beter niet hoeven meemaken. Of: wanneer je beter bent, hoef je dit allemaal niet meer mee te maken.

Mieke van Zonneveld werd met Leger genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2018. Klik hier voor een bijzondere voordracht van het besproken gedicht.

Reacties zijn gesloten.