Wat was

 
Toen er niets meer dan afbraak overbleef
deed hij de glazen deuren langzaam open
en trad naar buiten en dacht: ik weerstreef
niet meer en zie van hopen en wanhopen
af nu het graf mij wacht. Ik heb geleefd,
gedronken en gegeten wat ik wilde
en alles wat ik in de avond schreef
blijft naast mij. Toen hij eindelijk verkilde
en zich neerlegde op het doodstil terras
vlogen er meeuwen over zonder kreten.
Zij vlogen over naar wat eenmaal was,
naar lief en leed en naar voorgoed vergeten.

 
 

Adriaan Roland Holst (1888 – 1976) 

uit: Voorlopig (1976)
uitgever: Van Oorschot 


Dit gedicht is ontleend aan de laatste bundel van Adriaan Roland Holst, die verscheen in het achtentachtigste en laatste levensjaar van de dichter. Het illustreert één van de belangrijkste opgaven van de ouderdom: in het reine komen met het eigen levenspro­ject, met al zijn beperkingen en mislukkingen. Aanvaarden dat de goede tijden voorbij zijn en dat de dood nadert. De dichter zegt: ‘Ik weerstreef niet meer.’ De Amerikaanse psycholoog Erikson noemt dit ‘ego-integriteit’: een samensmelting tussen het werkelijke zelf en het geïdealiseerde zelf. Heel de laatste bundel van Roland Holst is te lezen als een worsteling met deze opgave, waarbij wanhoop en aanvaarding elkaar afwisselen. Ook het tweede gedicht van hem op deze site mondt uit in aanvaarding.

Reacties zijn gesloten.