Naar buiten, zegt ze, ja graag, even
een stukje lopen en dan wat nuttigen,
cappuccino en bitterballen. Maar eerst
naar de bramenstruik. Zijn ze al zwart?
Na honderd meter schuifelen en steunen
langs de vertrouwde rivier, de berm vol
onbenoembare bloemen, klinkt angstig:
jij weet waar we zijn, hè?
Terug, van boom naar boom, wachtend
tot weer op adem, is de gedachte aan
bramen en bitterballen lang vervlogen.
Hier is de deur, de lift, de gang, eindelijk
binnen, jas uit en dan de vraag: zeg,
ik zou zo graag even naar buiten.
Peter Swanborn (1963)
uit: Tot ook ik verwaai (2009)
uitgever: Podium
Op bezoek gaan bij een dementerend familielid is vaak zwaar en weinig opwekkend. Maar soms schuilt er ook iets komisch in bepaalde situaties. De dichter beschrijft een zeer herkenbare bezoekmiddag, die gaandeweg iets komisch krijgt. De combinatie ‘cappuccino en bitterballen’ wijst op een verlies van smaak en weten hoe het hoort. De bloemen zijn ‘onbenoembaar’ geworden. Gelukkig kan zij zich nog vasthouden aan haar begeleider. En gelukkig vergeet zij zelf weer snel de angstige en vermoeiende ervaring. Het gedicht eindigt met dezelfde vraag als waarmee het begon – maar hoe deze nu te beantwoorden?
____
Najaar 2009 verscheen bij uitgeverij Podium Tot ook ik verwaai, een monument voor een dementerende moeder.
Deze eerste bundel bij Uitgeverij Podium gaat over dementie en wat deze ziekte met een mens en zijn omgeving doet. De bundel is een vervolg op de zes ‘L’ gedichten uit Bij het zien van zijn lichaam (2007), het debuut van Peter Swanborn.