Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: ‘Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!’ –
Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet.
‘Waarom,’ zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
‘Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?’
Glimlachend antwoordt hij: ‘Geen dreiging was ’t,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen ‘k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan,
Die ‘k ’s avonds halen moest in Ispahaan.’
P.N. van Eyck (1887–1954)
uit: Herwaarts (1939)
uitgever: Enschedé
eerste publicatie: Erts. Letterkundige Almanak (1926)
Van Eyck hertaalt in dit gedicht een oud verhaal, dat voor het eerst in de vroege Middeleeuwen in de Talmoed is vastgelegd. De thematiek is natuurlijk nog veel ouder. Al in de vroegste beschavingen neemt de dood een belangrijke plaats in in het leven en bewustzijn van de mens. Men eerde de doden, bouwde monumenten, creëerde een hiernamaals of zocht naar middelen om onsterfelijkheid te bereiken. Maar de moraal van dit overbekende gedicht is duidelijk: men kan aan de dood niet ontkomen.